Training




Een paard is niet in de eerste instantie gebouwd om een mens te dragen en de eerste opdracht voor een ruiter is dan ook: 'niet je paard in de weg zitten'. Als dat gaat lukken, wordt het: 'maak het je paard makkelijker om jou te dragen'. Dat wil zeggen: dat het paard zijn achterbenen verder onder de massa brengt. Dat zie je aan de ruimere passen, maar er hoort ook bij, dat de buikspieren actief zijn en het bekken kantelt. Hierdoor komt het zwaartepunt van paard wat naar achter en gaat meer samenvallen met het zwaartepunt van de ruiter. Bij een jong paard of een onervaren ruiter ligt dat zwaartepunt ongemakkelijk dicht bij de voorbenen. Een paard kan daardoor moeilijk wenden of van tempo veranderen. Soms wordt dat ten onrechte aangemerkt als 'ongehoorzaamheid', maar het dier kan er eigenlijk weinig aan doen. Naarmate een paard de achterbenen meer onder de massa brengt, wordt ook de bovenzijde van het paard wat boller. Dat voelt prettiger aan (zowel voor de ruiter als het paard) en de hals gaat een soort kwart cirkel (de 'krul') vormen.

Doelstellingen training:

* takt: het paard moet lopen met gestage ritmische bewegingen

* ontspanning: het paard mag niet gespannen zijn in de rug, de hals, de mond of met zijn staart

* aanleuning: de ruiter houdt een lichte spanning op de teugels en het paard moet het bit gewillig aannemen

* impuls: het paard moet voldoende voorwaartse drang vertonen en liefst 'swingen'
rechtrichten: het paard mag niet scheef lopen met zijn lichaam, hals of met zijn nek ('stelling').

* verzameling: het paard moet zijn achterbenen voldoende onder de massa brengen, de graad van de verzameling hangt af van de scholing van het paard en de graad van africhting.

In feite moet men deze 6 doelstellingen steeds tegelijkertijd nastreven. Een paard dat 'sloft' zondigt tegen de vierde doelstelling (te weinig impuls), maar van een correct ritme zal zelden sprake zijn en ontspanning kan dus ook niet bereikt worden.

Verzameling wil in feite zeggen, dat een paard kan 'spelen' met het eigen zwaartepunt en dat van de ruiter. Dat wil zeggen: de overganen verlopen vloeiend. Bij een overgang naar een snellere gang zet het dier zich af omhoog, bij een overgang naar een langzamer gang vangt het dier (in meerdere of mindere mate) zichzelf en de ruiter op op de achterbenen. Het dier moet dit 'even doorkrijgen' zodra het bereden wordt - van nature doet een paard niet anders. Daarna is het een tijdlang nodig om het te bevestigen en de spieren hiervoor te trainen. Dit komt zowel de ontspanning als de tact en de impuls zeer ten goede. (Ook het humeur, de gezondheid en uiteindelijk de levensduur van het paard, trouwens).

Als er geen ontspanning is (omdat een paard bang is, de hulpen niet snapt of bijv. sloft) zal een paard bijv. kleine, snelle vluchterige passen maken (geen mooi ritme); kan een paard geen aanleuning nemen en van rechtrichten en verzamelen komt ook weinig terecht.

Als een paard loopt met stelling naar rechts en een gebogen hals naar links, is het dier niet 'recht'. (Uiteraard: lengtebuiging gaat over buigen, maar we willen dan graag dat het hele paard gelijkmatig buigt. Bij stelling rechts bij buiging naar links klopt er iets niet.) Denkbaar heeft de ruiter geen fijn teugelcontact of is zelf scheef. Waarschijnlijk loopt het paard op de voorhand wat noch de tact noch de impuls ten goede komt, vaak is het ook en gevolg van een gebrek aan ontspanning.

Geen opmerkingen: